Joseph in Indië in 1803
Joseph Leidelmayer is de stamvader van de Indische Leidelmeijers.
Hij is geboren in mei 1774 in Lettgenbrunn in Duitsland.
Lettgenbrunn ligt in de gemeente Jossgrund in de deelstaat Hessen, ongeveer zeventig kilometer ten oosten van Frankfurt am Main. Wanneer Joseph naar Nederland gaat, is niet bekend, maar zeer aannemelijk is dat hij militair in Zeeland is geworden (zie verder).
In 1803, het jaar waarin hij 29 jaar wordt, komt hij in Nederlands-Indië aan.

Het is in die tijd niet vreemd dat buitenlanders in het Nederlandse leger of de zeemacht dienen. Nederland is namelijk altijd te klein geweest om zelf al de mensen te leveren die nodig zijn voor het leger, voor het bestuursapparaat en voor het bedrijfsleven in Oost-Indië. Veel volk wordt in andere landen geworven. Nationaliteit is niet van belang, als de mensen maar over de nodige bekwaamheden beschikken en bereid zijn de Nederlandse belangen te dienen.
Vooral tijdens het VOC-tijdperk zijn veel mensen nodig. De Nederlandse provincies kunnen die ‘personeelshonger’ van de Verenigde Oostindische Compagnie niet aan. Tussen 1760 en 1770 bereikt de migratie het hoogtepunt. In de registers van de VOC komen grote aantallen personen uit (het hedendaagse) Duitsland, België, Scandinavië, Tsjechië en Hongarije voor. En dat gaat ook ná het VOC-tijdperk door.
Einde VOC
De Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederland en Groot-Brittannië betekent de nekslag voor de VOC. Veel schepen met kostbare goederen vallen in Engelse handen. De Compagnie raakt diep in de verliescijfers en gaat uiteindelijk in 1799 failliet.
Oost-Indië raakt in een isolement: Nederland is sinds 1794 door Frankrijk bezet, de VOC is failliet en de bewindhebbers in Batavia moeten zichzelf maar zien te redden. De VOC-bezittingen worden overgenomen door de staat, en Nederland krijgt daardoor als natie op 1 januari 1800 staatskoloniën in de Oost.
Naar Indië
Met het uitzicht op vrede tussen Frankrijk en Engeland - de vrede wordt getekend op 25 maart 1802 in Amiens maar houdt niet lang stand - vertrekken in januari 1802 de fregatten Echo, Juno, Phoenix en Eendracht, de korvet William en de brik Avonturier alvast naar Oost-Indië. Deze oorlogsschepen worden later gevolgd door nog zes transportvaartuigen met krijgsvolk.
Joseph Leidelmayer maakt mogelijk op een van deze schepen de reis van Nederland naar Java.
Joseph dient van 1803 tot ongeveer 1810 als militair in Indië. Dan krijgt hij de keus: als ambteloos burger zijn leven voortzetten op Java, of in Engelse dienst treden. Het is heel goed mogelijk dat hij tussen 1811 en 1815 ook een tijd in het Engelse leger dient (zie verder).
In zijn eerste Indische jaren heeft Joseph een relatie met de inlandse vrouw Cherina. Ze zijn niet getrouwd, maar krijgen wel drie kinderen: Philip Joseph (1808), Andreas Lodewijk (1809) en Johan Diederik (1813). Alle drie zijn geboren in Soerabaja.
Eerst Frans en daarna Engels
Op 14 januari 1808 wordt gouverneur-generaal Daendels namens Frankrijk naar Oost-Indië gezonden om orde op zaken te stellen. Hiermee komt Oost-Indië onder Frans bestuur. Daendels legt de basis voor een nieuwe bestuursorganisatie op Java, maar op zijn harde beleid komt al snel kritiek. Hij wordt op 16 mei 1811 teruggeroepen.
De Engelsen maken gebruik van het isolement van Indië. De defensie van Java is al sinds jaren erg slecht. Na het vertrek van Daendels verschijnt op 3 augustus 1811 een Engelse invasievloot in de baai van Batavia. Binnen een maand verovert de Engelse troepenmacht Java.
De Brit Thomas Raffles (die een Britse vader en een Nederlandse moeder heeft) wordt op 11 september 1811 benoemd tot luitenant-gouverneur. Hij voert economische hervormingen door. Java zal tot 1815 door Engelsen worden bestuurd.
Het lijkt erop dat Joseph Leidelmayer in deze jaren in het Engelse leger heeft gediend. Op 2 juni 1815 krijgt hij vergunning om zich te vestigen op Java. En in 1816 is hij nightwaiter in Soerabaja. Dat is terug te vinden in de Java Almanac voor 1815.
Nightwaiter wordt in sommige bestanden vertaald als cipier, maar dat lijkt fout. Joseph is veel eerder een nachtwaker, iemand die ’s nachts de ronde doet en bij onraad alarm slaat op de tong-tong. Ook is het mogelijk dat hij de tijd aangeeft door middel van gongslagen. Het is een baantje voor mensen die overdag geen taak hebben.
In 1815 neemt Nederland geleidelijk het gezag in de archipel over van de Engelsen. In die jaren is er in Oost-Indië een groot gebrek aan militairen. Oud-militairen die in Indië wonen, krijgen de mogelijkheid weer dienst te nemen. Dat kan voor ambteloze burgers aantrekkelijk zijn, omdat het niet gemakkelijk is zonder een officiële baan het hoofd boven water te houden.
Joseph neemt weer dienst. Bij zijn ‘herintreden’ moet hij ongeveer 43 jaar oud zijn. Dergelijke ‘oudjes’ krijgen - als ze geen officier of onderofficier zijn - doorgaans lichte, lichamelijk niet veeleisende baantjes toegeschoven, zoals oppasser, schrijver, kleermaker et cetera.
Later wordt duidelijk dat Joseph kleermaker is en flankeur in het 21e bataljon, en dat hij wordt ingezet tegen de opstandelingen in de Molukken.
Opstand in de Molukken
In 1817 neemt Nederland ook het bestuur in de Molukken over van de Engelsen.
De Molukkers hebben slechte ervaringen met de Nederlanders en verzetten zich hevig tegen de terugkeer. Ze zijn gewend geraakt aan het veel mildere regime van de Engelsen.
De Molukkers komen in opstand. Die breekt uit in mei 1817 op het eiland Saparoea en slaat over naar de buureilanden Ambon, Haruku en Nusa Laut.
Thomas Matulessy, een gewezen sergeant-majoor in het door de Britten gevormde Molukse corps, wordt gezien als de leider van de opstand op Saparoea. Zijn bijnaam is Pattimura (jonge koning) en de opstand staat daarom ook bekend als de Pattimura-oorlog.
Saparoea is 144 vierkante kilometer groot, iets kleiner dan Texel, en ligt ten oosten van Ambon en ten zuiden van Ceram. Veel Molukkers die in Nederland wonen, komen van Saparoea.
Over deze bloedige opstand is veel geschreven.
Maurits Ver Huell (1787-1860) schrijft erover in zijn verslag Herinnering aan een reis naar Oost-Indië dat voor het eerst in 1835 in boekvorm wordt uitgegeven.
Marine-officier Ver Huell (spreek uit: Verheul) is commandant van het linieschip ZM Admiraal Evertsen. Hij is in 1815 met een marine-eskader naar Indië gekomen om de overname van Oost-Indië uit handen van de Engelsen te effectueren. Hij reist de hele archipel door. In 1817 ligt zijn schip bij Ambon en maakt hij de opstand in de Molukken van dichtbij mee.
Ver Huells ‘herinneringen’ zijn in 2008 opnieuw uitgegeven, bezorgd door Chris F. van Fraassen en Pieter Jan Klapwijk.
Cultureel antropoloog en historicus dr. Chris F. van Fraassen schrijft in zijn monografie bij het boek dat de inwoners van de Molukken bang zijn dat de terugkeer van de Nederlanders ook een terugkeer betekent naar ‘oude tijden van zware lasten en knevelende bestuurders’. Maar al te goed herinneren ze zich de zware jaren 1803-1810 onder de Nederlanders (c.q. Fransen).
De nieuw aangetreden Nederlandse bestuurders doen helaas weinig om die vrees weg te nemen. De eerste prioriteit van het bestuur is het achterstallig onderhoud aan openbare gebouwen en de infrastructuur. Hierdoor neemt de druk op de bevolking - die bouwmaterialen en werkvolk moet leveren - toe.
Verder proberen de Nederlanders in de Molukken militairen te werven voor het leger op Java. De inlanders herinneren zich nog goed hoe dat vroeger ging: met veel dwang.
Het is al een tijdje onrustig en op vrijdag 16 mei 1817 barst de bom op Saparoea. Die dag, de dag na Hemelvaartsdag, worden de resident van Saparoea Johannes van den Berg, zijn echtgenote en drie kinderen in fort Duurstede op gruwelijke wijze afgeslacht door de opstandelingen; ook de manschappen van het fort sneuvelen. Het gezin is pas twee maanden op het eiland. Alleen het vijfjarige zoontje Johan Lubberts overleeft het drama. Hij raakt zwaargewond, maar houdt zich voor dood. Hij wordt gevonden door een Molukker, die met toestemming van de rebellenleiders de zorg over het kind op zich neemt. Op latere leeftijd krijgt Johan Lubberts toestemming de achternaam 'Van den Berg van Saparoea' te dragen. Tot op de dag van vandaag dragen zijn afstammelingen deze naam.
Er zijn slechts een paar honderd militairen en mariniers in de Molukken gestationeerd. Zij kunnen de opstand indammen, maar niet neerslaan. Er moet versterking van Java komen. Op het nabijgelegen Ambon hebben de bestuurders mee gekregen dat het onrustig is op Saparoea. Al op 16 mei besluiten zij een zo sterk mogelijk detachement naar het eiland te sturen. Deze expeditie staat onder commando van majoor Beetjes.
Pieter Jacob Beetjes is omstreeks 1780 in Indië geboren. Hij heeft een Nederlandse vader en een inlandse moeder. Hij gaat bij de marine en dient in Ambon (1807), Soerabaja (1808), de Merakbaai (1809) en Semarang (1810). Vanaf omstreeks 1812 is hij werkzaam als landmeter.
Op 31 augustus 1816 wordt hij benoemd tot majoor der pioniers en in deze rang commandeert hij de aanval op Saparoea.
Volgens historicus Van Fraassen is de keuze op Beetjes gevallen omdat hij de weg weet naar en op Saparoea.
Op 16 mei worden de voorbereidingen getroffen voor het vertrek van de expeditie. In de vroege morgen van 17 mei, als het nog donker is, debarkeren de zeevarenden die deelnemen aan de expeditie. Van de ZM Evertsen - het schip van commandant Maurits Ver Huell - zijn dat twee 2e luitenants-ter-zee, twee adelborsten, een stuurmansleerling, een chirurgijn, 31 matrozen en twintig mariniers.
De totale strijdmacht die van Ambon vertrekt, bestaat uit acht Europese officieren van leger en vloot, vier adelborsten, 146 Europese militairen en zeevarenden, één inlandse luitenant en vijftig inlandse militairen.
Onder deze 209 mannen is iemand die ‘Leidemeijer’ (zonder -l) wordt genoemd. Dat moet Joseph Leidelmayer zijn.
De aanval
Het ‘expeditieleger’ van majoor Beetjes vaart in sloepen en inlandse orembaaien van Ambon eerst naar het eiland Haroekoe. Hier blijven 32 manschappen onder leiding van adelborst 1e klasse W.D. Musquetier achter.
In de morgen van dinsdag 20 mei, rond tien of elf uur, landt de vermoeide troep bij Wai Sisil op Saparoea, tussen de negorijen Papéroe en Tiow. Vanaf hier gaat het legertje bij hoog water langs het strand op weg naar fort Duurstede.
Onderweg komen de manschappen onder vuur te liggen van Molukse sluipschutters. De eerste doden en gewonden vallen. Ongeveer een uur na de landing wordt de order voor de terugtocht geblazen. Maar op weg naar de landingsplaats worden ze voortdurend in de rug beschoten. Het loopt uit op ‘redden wie zich redden kan’.
Op het strand aangekomen, blijkt dat de tien of elf orembaaien er niet meer liggen. Enkele boten drijven leeg op het water. Andere zijn door de achterblijvers gebruikt om te vluchten, en al te ver weg voor de onder vuur liggende militairen.
In de paar orembaaien die nog wel in de buurt van het strand liggen, worden de soldaten verzorgd die eerder gewond zijn geraakt.
Op het strand wordt een bloedblad aangericht onder de mannen van het in het nauw gedreven expeditieleger.
Majoor Beetjes staat tot zijn middel in het water als hij door een kogel in het achterhoofd of de nek wordt geraakt. Een groep mannen komt om als de boot die ze heeft weten te bemachtigen, omslaat in de baai van Saparoea.
De volgende dag, 21 mei, arriveert het restant van het expeditieleger weer op Ambon. Daar wordt het verlies becijferd op circa 145 man. Volgens een ander verslag zijn er 159 vermisten. Dat betekent dat er circa 50 tot 64 overlevenden zijn, inclusief de 32 mannen die op Haroekoe waren achterbleven. Van de groep die op Saparoea landde, hebben slechts twintig tot dertig mensen de aanval overleefd.
Onder de vermisten is ene ‘Leidemeijer’.
Krijgsgevangen
Twee maanden later, in juli 1817, gaat Theodorus Feldmann naar Saparoea om te onderhandelen met rebellenleider Thomas Matulessy. Feldmann is adelborst eerste klasse op de ZM Maria Reijgersbergen. Matulessy brengt Feldmann naar Haria, het dorp waar zijn moeder woont.
In het dorp worden twee gevangen genomen Nederlandse soldaten bij Feldmann gebracht. De twee zijn blij, want ze denken dat ze worden vrijgelaten. Maar de krijgsgevangenen worden alleen maar gehaald om Feldmann te vertellen hoe ze zijn gevangengenomen na de aanval van het expeditieleger, en hoe hun kameraden aan hun eind zijn gekomen. Als ze hun verhaal hebben gedaan, worden ze weer naar hun gevangenis gebracht.
Het duurt tot november 1817 voordat schout-bij-nacht Arnold Adriaan Buyskes de opstand weet neer te slaan. De rebellenleiders worden gevangengenomen.
Schout-bij-nacht Buyskes heeft ook een verslag geschreven van zijn bevindingen in de Molukken. Volgens zijn verslag zijn de hier genoemde krijgsgevangenen de tot het 21e bataljon behorende flankeurs Van Hamer en Leidemeijer.
J.B.J. van Doren schrijft in Thomas Matulesia (Amsterdam, 1857) dat de twee flankeurs door de opstandelingen levend tussen de gesneuvelde militairen zijn aangetroffen. Op pagina 32 in zijn boek staat (sic):
'Zoo eindigde het bloedbad van ene rampzalige expeditie! Met diep gewonde harten werden de slagtoffers door hunne krijgsmakkers beweend, en men zwoer eenparig eene welverdiende wraak op de muiters te zullen nemen.
Twee Europesche flankeurs, Van Hamer en Leidemeijer genaamd, werden, nadat de woede der muitelingen tot bedaren was gekomen, onder de lijken aan het strand ontdekt en bij Matulesia gebragt. Van Hamer werd veroordeeld om het hoofd van den romp te worden geslagen, hoewel hem door een louter toeval gratie werd geschonken, omdat hij zijne beprikte armen liet zien en voorgaf een Engelschman te zijn. Leidemeijer werd ook gratie geschonken, omdat hij de trom kon slaan en daarbij kleedermaker was. Beiden zijn bij Matulesia, doch onder strenge surveillantie, tot na de overwinning van Saparoea in dienst gebleven. De muitelingen waren in dien strijd door Matulesia, die als een eenvoudig inlander gekleed was, den Patti moeda Gaga Bavanoe en Anthony Salomon Rhébok aangevoerd geworden.
De lijken van de slagtoffers dezer slagting zijn met tien of meer te zamen in eenen kuil op het strand begraven geworden. Deze afschuwelijke verrigting was door Matulesia aan de bevolking van Noessa-Laut tot straf opgelegd geworden, omdat zij niet bij tijds te hulp waren gekomen.'
Commandant Maurits Ver Huell is erbij als admiraal Buyskes de opstand neerslaat. Hij schrijft in zijn Herinnering aan een reis naar Oost-Indië dat op 18 november de twee bevrijde krijgsgevangenen uit Haria aan boord van de ZM Evertsen worden gebracht. Hij schrijft (een eigen hertaling):
‘De twee flankeurs kwamen aan boord. De bijzondere wijze waarop ze zichzelf hadden gered van de moordpartij verdient opmerking, omdat het een sprekend bewijs is van de onnozele domheid der indianen. Toen de groep-Beetjes bij de aanval tegen de opstandelingen in een hinderlaag viel, waren de twee naar de overkant van de baai gezwommen. Op het strand wachtten zij hun lot af. Zij werden al gauw door de muitende eilanders ontdekt en hen werd gevraagd of ze Hollanders waren. Een van de mannen antwoordde: ,,Nee! Wij zijn Zeeuwen!” De opstandelingen konden het niet eens worden of ze de twee blanken zouden doden of niet. De flankeurs merkten de twijfel en hadden de tegenwoordigheid van geest de indianen te overtuigen dat zij geen Hollanders waren. Die namen er genoegen mee en brachten de mannen mee naar hun opperhoofd, waar ze beiden direct te werk werden gesteld, zoals ook adelborst Feldmann had gezien.’
J.B.J. van Doren schrijft hier ook over in Thomas Matulesia. Op pagina 105 staat (sic):
'Onder de anecdoten, die men over den opstand van Saparoea in den wandel vindt, komt o.a. voor, dat, toen de troepen van den Majoor Beetjes deels vermoord en deels hun leven met zwemmen gered hadden, twee flankeurs van die zelfde expeditie ook naar de overzijde gezwommen waren en aldaar, afgemat, hun lot afwachtten. Weldra werden zij door de muiters ontdekt, die, naar hen toesnellende, hun vroegen, of zij Hollanders waren, waarop een van hen op eenen gedecideerden toon antwoordde: ,,Neen! Wij zijn Friezen!'' Ziende, dat de muitelingen hieraan geloof sloegen en in beraad stonden, of zij die twee blanken al dan niet het hoofd zouden afslaan, trachtten zij nog dringender hen te overtuigen, dat zij Friezen en geene Hollanders waren. Men bragt hen voor Matulesia, door wien zij als bedienden in dienst werden genomen.'
De namen Van Hamer en Leidemeijer komen niet voor onder de militairen die in 1815 en 1816 uit Nederland zijn vertrokken. Dit doet vermoeden dat ze zich al in 1810 als militair in Indië bevonden, dat ze daarna in het Engelse leger in Indië hebben gediend en dat ze in 1816 weer dienst hebben genomen bij het Nederlands-Indisch leger. Als ze in Engelse dienst zijn geweest, moet het voor hen gemakkelijk zijn geweest zich op Saparoea voor te doen als Engelsen.
Terugreis
Leidemeijer en Van Hamer bevinden zich onder de 23 gewonden aan boord van de ZM Admiraal Evertsen, als het linieschip nog diezelfde 18e november 1817 naar Java terugkeert.
Aan boord zijn ook een paar gevangen opstandelingen, onder wie rebellenleider Thomas Matulessy, Anthonie Salomon Rhébok en diens broers Cornelis en Dirk. De Evertsen komt op 21 november op Ambon aan en daar worden de gevangenen overgebracht naar het fort Nieuw-Victoria. De gewonden gaan naar het hospitaal.
Op 16 december worden in Ambon vier opstandelingen geëxecuteerd, onder wie Thomas Matulessy. In totaal zijn 23 ter dood veroordeeld; veertien van hen worden daadwerkelijk opgehangen. 105 rebellen worden verbannen naar Java en daar te werk gesteld.
Op 31 december 1817 vertrekt de Evertsen van Ambon naar Ternate, waar het op 31 januari 1818 arriveert. Weer een maand later, op 18 februari, vertrekt het linieschip samen met de ZM Maria Reijgersbergen van Ternate, om via de Straat Makassar naar Java te zeilen.
De ZM Admiraal Evertsen arriveert op 6 maart 1818 in Soerabaja.
Het is niet bekend wat Joseph na zijn terugkeer op Java is gaan doen. Ook niet of hij naar zijn partner Cherina en zijn kinderen is teruggegaan.
Wel is bekend dat hij zich weer in Soerabaja vestigt.
In 1821 trouwt hij daar met Wilhelmina Christina Voss. Zij is geboren in 1788 in Djokjakarta. Dit huwelijk wordt gezegend met de geboorte van vier kinderen: Johannes Carel (in sommige bestanden ook Carolus Johannes, 1822), Christiaan Joseph (1825), James (1826) en Maria Orsulina (1828). Ook deze vier kinderen zijn geboren in Soerabaja.
Joseph Leidelmayer overlijdt op 6 september 1844 op 70-jarige leeftijd in Soerabaja.
-----------------------------------------------------------------------------
Bronnen:
- Stamboom familie Leidelmeijer
- Herinnering aan een reis naar Oost-Indië, Maurits Ver Huell, 2008, Walburg Pers
- De tragedie op het eiland Saparoea in het jaar 1817 tijdens de opstand in de Molukken, C.J.G.L. van den Berg van Saparoea, 1946
- www.geneaknowhow.net
- Nederlands Instituut voor Militaire Historie (www.nihm.nl)
- Java Almanac voor 1815 (http://home.hccnet.nl/wer.davies/jbriforc.html).
- Wikipedia
- Collectie Informatie Centrum van het Legermuseum, www.legermuseum.nl
- Thomas Matulesia, J.B.J. van Doren (Amsterdam 1857)

|